Leven in de leemte van de wet: zzp’ers zonder prijsafspraken

In Nederland werken ongeveer 85.000 zzp’ers voor minder dan zestien euro bruto per uur. Dat bleek in 2018 al uit een inventarisatie van onderzoeksbureau SEO (Heyma e.a., Karakteristieken en tarieven zzp’ers, 2018). Een te laag bedrag, en dus wilde het kabinet bij wet een minimumtarief invoeren voor alle zzp’ers in Nederland. Het primaire doel van het Wetsvoorstel minimumbeloning zelfstandigen en zelfstandigenverklaring (28 oktober 2019) was het waarborgen van een bestaansminimum; met een uurloon van zestien euro en een 40-urige werkweek zou een zzp’er uitkomen op precies 1650 euro per maand – op bijstandsniveau. In juni 2020 zag het kabinet toch af van een wettelijk minimumtarief voor zzp’ers, na kritiek van onder meer zzp’ers zelf. Het bodemtarief zou voor hen namelijk zware administratieve verplichtingen meebrengen. Als de zzp’ers niet op papier konden aantonen dat zij het minimumuurtarief verdienden, lag voor hen volgens het wetsvoorstel een boete in het verschiet.

Het wetsvoorstel mag dan van de baan zijn; de loopbaan van veel zzp’ers is nog lang niet ten einde. Momenteel rest de vraag hoe het bestaansminimum van de 85.000 mensen die onder andere werkzaam zijn in de cultuursector, journalistiek, thuiszorg en postsector in de toekomst gewaarborgd zal worden. Wie denkt dat zzp’ers zelf maar onderling prijsafspraken moeten maken om een hoger uurloon vast te stellen gaat voorbij aan één van de belangrijkste aanleidingen voor het voornoemd wetsvoorstel. Ook in 2019 was het namelijk al zo dat het maken van prijsafspraken niet loont: het levert een boete op wegens kartelvorming.

Het kartelverbod heeft een Europeesrechtelijke oorsprong (art. 101 VWEU) en voorkomt beperking, vervalsing of verhindering van mededinging op de markt. In Nederland wordt kartelvorming verboden in artikel 6 van de Mededingingswet; concurrentiebeperkende afspraken tussen ondernemers worden zo aan banden gelegd. Dat er in zzp-situa­ties sprake is van concurrentiebeperkende afspraken is duidelijk. Zzp’ers zijn kleine ondernemers en onderlinge prijsafspraken zijn concurrentiebeperkende afspraken pur sang. Een cao lijkt wat het minimumtarief betreft lang niet altijd soelaas te bieden, want de in dit kader veelbesproken cao-exceptie – die inhoudt dat er in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld wanneer een zzp’er zij aan zij werkt met een werknemer, wiens situa­tie vergelijkbaar is) alsnog een cao met prijsafspraken mag worden opgetuigd – is op een groot deel van de zzp’ers niet van toepassing (HvJ EG 21 september 1999, C-67/96, ECLI:EU:C:1999:430 (Albany), r.o. 58-60). Collectieve onderhandelingen hebben dus weinig zin.

Of toch wel? In een reactie op een motie van de Kamerleden Ellemeet en Asscher (Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 356) waarin wordt verzocht ‘een alomvattend onderzoek te doen naar de inkomenspositie van zzp’ers in de culturele en creatieve sector sinds de coronacrisis’ stelt minister Van Engelshoven dat wettelijke ruimte voor collectieve onderhandelingen in theo­rie niet nodig zou moeten zijn (Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 369). De Leidraad tariefafspraken zzp’ers van de Autoriteit Consument en Markt (juli 2020) zou daar namelijk al voldoende ruimte voor geven.

Deze Leidraad biedt echter niet voor iedereen uitkomst. Het document toont een overzicht van vier situa­ties waarin zzp’ers wél gezamenlijke prijsafspraken mogen maken. Er is tevens een goedbedoelde ‘beslisboom’ opgenomen. Die moet zzp’ers helpen bij het achterhalen of hun collectieve tariefafspraak met andere zzp’ers door de beugel kan. De vragen in de boom zijn sterk juridisch; het inwinnen van professioneel advies wordt zelfs aangeraden in het document zelf. Zij die het einde van de beslisboom – met of zonder advies – offi­cieel niet halen, hebben geen recht op de ruimte die de Mededingingswet bij uitzondering laat. Die grote groep zzp’ers heeft enerzijds dus geen mogelijkheid tot het maken van prijsafspraken en anderzijds geen wettelijk minimumtarief dat beschermt tegen te lage lonen.

Even­tueel gejuich naar aanleiding van het afvallen van een wettelijk minimumuurtarief als beschermingsmechanisme moet worden overstemd door een schreeuw om een ándere vorm van bescherming. Nu het wetsvoorstel van tafel is, zijn we wat betreft het waarborgen van bestaanszekerheid van zzp’ers namelijk terug bij af. Een grote groep zzp’ers zweeft rond tussen cao-excepties en kartelverboden, tussen vrijheid en beperkingen, tussen een wettelijk minimumtarief en algemene richtlijnen. In de leemte van de wet.

Dit redactioneel van Lotte van den Bosch & Prisca Sijtsma is verschenen in Ars Aequi november 2020.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *