Het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod: effectief of symbolisch?

In oktober 2019 kwamen justitieministers Dekker en Grapperhaus met een wetsvoorstel tot uitbreiding van het taakstrafverbod ex artikel 22b Wetboek van Strafrecht. Het wetsvoorstel strekt ertoe het huidige taakstrafverbod voor sommige gewelds- en zedenmisdrijven uit te breiden naar elke vorm van fysiek geweld tegen personen in de uitoefening van een publieke taak in het kader van de handhaving van orde of veiligheid. Denk bijvoorbeeld aan politieagenten en ambulancepersoneel (Wijziging wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverboden, MvT bij internetconsultatie). Er moet in zo’n geval minimaal een gevangenisstraf worden opgelegd, naast een even­tuele taakstraf of geldboete. Het wetsvoorstel hoort bij een reeks maatregelen die zijn genomen om geweld tegen politieambtenaren en hulpverleners te bestrijden (J.H. Crijns & M.J. Dubelaar, ‘Kwartaalsignaal Straf(proces)recht’, AAK20199019). Met dit wetsvoorstel wordt een duidelijk statement gemaakt: geweld tegen hulpverleners en politie is onaanvaardbaar, juist omdat deze mensen de orde handhaven, optreden in gevaarlijke omstandigheden en hulp verlenen in nood. Tegen geweld tegen hulpverleners moet volgens de wetgever dan ook ‘stevig worden opgetreden’, waarbij een kale taakstraf ‘geen passende sanctie is’ (MvT uitbreiding taakstrafverbod).

Het is toe te juichen dat een statement wordt gemaakt dat geweld tegen hulpverleners onaanvaardbaar is. Tegelijkertijd vragen wij ons af of dit wetsvoorstel daadwerkelijk zal leiden tot hogere straffen, terwijl de rechterlijke straftoemetingsvrijheid wel wordt beperkt.

Rechters hebben de discretionaire bevoegdheid om een zelf te bepalen straf op te leggen, tenzij zwaarwegende redenen bestaan om die vrijheid te beperken. Dit heeft eerder al geresulteerd in een taakstrafverbod bij bepaalde misdrijven en in gevallen waarbij de verdachte eerder voor een soortgelijk feit tot een taakstraf is veroordeeld (art. 22b Sr). Ook toen dit taakstrafverbod werd voorgesteld, bestond in de literatuur veel kritiek. Het wetsvoorstel werd gezien als een ‘wrange vrucht van gebrekkig vertrouwen in het vermogen van de rechter om zelf adequate straffen te bepalen in individuele gevallen’ (L. Noyon, ‘De geschiedenis van het “taakstrafverbod” van artikel 22b Sr: een klucht vol verwarring’, AA20170307, op p. 309).

Wanneer de rechter verplicht is om bij geweld tegen hulpverleners in ieder geval een onvoorwaardelijke celstraf op te leggen, wordt diens straftoemetingsvrijheid beperkt. Hoewel dit mag, is het de vraag of dit wenselijk is voor íeder geval van geweld tegen hulpverleners. Ook rechters zelf twijfelen hieraan. Zo stelt de Raad voor de rechtspraak dat het wetsvoorstel ‘de rechter [zal] belemmeren in zijn mogelijkheden om in de concrete zaak, rekening houdend met alle bijzonderheden van het geval, een passende straf op te leggen’. (Rvdr, ‘Advies wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod’).

Tegelijkertijd kunnen rechters de wettelijke plicht om strenger te straffen eenvoudig omzeilen. Het is namelijk mogelijk om de verdachte één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf plus een taakstraf op te leggen. Dit gebeurt ook al bij het taakstrafverbod in huidige vorm (J. van der Pijll, ‘Het taakstrafverbod in een weerbarstige rechtspraktijk’, NJB 2017/421; J. de Ridder e.a., Evaluatie Wet Beperking Oplegging Taakstraffen, Groningen: Pro Facto 2018). In dat geval behoudt de rechter grotendeels de vrijheid om de straf op te leggen die passend wordt geacht, maar zal niet veel hoger gestraft worden dan nu al wordt gedaan. Eén dag gevangenisstraf is vervelend, maar lijkt niet op de zwaardere straf die de ministers voor ogen hebben. Bovendien heeft de verdachte vaak al een dag in voorarrest gezeten en wordt die ene dag gevangenisstraf daarmee in veel gevallen al als vervuld gezien. Dan zal hij of zij na de uitspraak van de rechter alsnog enkel een taakstraf moeten uitvoeren. In die gevallen lijkt met het wetsvoorstel althans niet het doel van de ministers bereikt.

Wij begrijpen dat de wetgever wil dat geweld tegen hulpverleners harder wordt aangepakt. Deze vorm van geweld is een maatschappelijk probleem dat aandacht verdient. Wij vragen ons echter af of de hulpverleners echt gediend zijn met dit wetsvoorstel. Terwijl rechters wettelijk gezien minder mogelijkheden hebben om maatwerk te leveren, is het maar de vraag of strenger zal worden gestraft. Een statement dus, met loze beloften.

Dit redactioneel van Minke Reijneveld & Prisca Sijtsma is verschenen in Ars Aequi maart 2020.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *