Gemeenten, pas op met integrale aanvraagprocedures in het sociaal domein

Er zijn gemeenten die werken met een integrale verordening binnen het sociaal domein. Deze gemeenten werken met één verordening, voor zowel de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) als de Jeugdwet (en in gevallen ook de Participatiewet). Het voornaamste doel hiervan is het realiseren van zo uniform mogelijke procedures. Dit terwijl de Wmo 2015 en de Jeugdwet hierop op onderdelen juist van elkaar verschillen. De Rechtbank Rotterdam heeft op 18 maart 2020 een uitspraak gedaan over deze procedurele verschillen tussen beide wetten, die grote gevolgen kan hebben voor integrale sociaal-domeinverordeningen.

Op grond van artikel 2.3.2 (lid 9) van de Wmo 2015 kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening namelijk pas worden gedaan als er voorafgaand eerst een melding door de cliënt is ingediend van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Hiermee wijkt de Wmo 2015 af van de reguliere aanvraagprocedure zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Jeugdwet sluit in dat kader wel aan bij de procedureregels van de Awb. De meldingsprocedure zoals volgt uit de Wmo 2015 is binnen het bestuursrecht uniek.

De rechtbank oordeelt dat in het geval gemeenten een integrale verordening hanteren waarin zowel voor de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, als de behoefte aan jeugdhulp eerst een melding moet worden gedaan deze verordening, voor zover wordt verzocht om jeugdhulp, verbindende kracht mist wegens strijd met de Awb en buiten toepassing moet worden gelaten. De rechtbank oordeelt in voornoemde uitspraak dat het eerste verzoek van de aanvrager als een aanvraag had moeten worden aangemerkt. Conform de Awb had de gemeente hier uiterlijk binnen 8 weken een besluit op moeten nemen. Nu de gemeente dit niet heeft gedaan draagt de rechtbank de gemeente op binnen een termijn van twee weken alsnog een besluit te nemen en bepaalt dat de gemeente een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden. De rechtbank bepaalt de dwangsom, gelet op de omstandigheden rond het coronavirus, op € 50,- per dag, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de gemeente de reeds verbeurde maximale dwangsom van €1.260,- aan de aanvrager verschuldigd is voor het uitblijven van een besluit op de aanvraag.

De hiervoor genoemde uitspraak heeft derhalve grote gevolgen voor gemeenten die een integrale verordening voor het sociaal domein hanteren. Het uniformeren van de verschillende procedures en termijnen in het sociaal domein is juridisch kwetsbaar. Dit leidt tot het risico voor gemeenten dat dwangsommen worden verbeurd wegens niet tijdig beslissen.

Bastiaan Wallage & Freek Reijmerink

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *