Huib Drion: een erudiet mens

Grijze muizen. Zo worden raadsheren in onze hoogste rechtscolleges wel getypeerd. Niet geheel terecht, mijns inziens, maar er zit wel iets in. Zij worden vaak afgezet tegen rechters in een common-law-jurisdictie, zoals het Amerikaanse of Britse Supreme Court. Ruth Bader Ginsburg was zo’n allesbehalve kleurloze rechter, evenals haar intellectuele tegenpool Antonin Scalia – zie Peter Wattel, NJB 2020/2164; ik wees er in een vorige column nog op. Michael Kirby van het High Court of Australia is eveneens zo iemand. Toch zijn ze ook in ons land te vinden. Wat vindt u van Geert Corstens die de Minister van Justitie over zijn corona-uitglijder de les leest? Of van Huib Drion?

Hij is niet meer bij velen bekend. Als iemand zich de naam Huib Drion herinnert, is dat vanwege ‘de pil van Drion’. Dat was een pilletje waar ieder boven de leeftijd van 75 jaar over zou moeten beschikken om op het gewenste moment uit het leven te stappen. Zeker met de bespreking van het initiatiefvoorstel-Dijkstra heeft dit actuele betekenis. Ik wil het in deze column evenwel over een ander aspect van Drion hebben. Met zijn broer Jan had Huib in Leiden rechten gestudeerd. In de oorlog waren beiden bij het verzet betrokken. Beiden werden hoogleraar in Leiden, burgerlijk recht. En beiden gaven prachtig college. Van Jan herinner ik mij de colleges rechtsvergelijking, waarin het Braziliaanse huwelijksvermogensrecht met dat van Argentinië werd vergeleken. Van Huib herinner ik mij het beeld dat hij schetste van de totstandkoming van een overeenkomst. Die vergeleek hij met het aangaan van een gevecht door twee sumo-worstelaars. Pas als beiden er mentaal klaar voor zijn, kan het gevecht beginnen. Hoe een examen bij Huib thuis toeging, heeft wijlen Maarten Biesheuvel onnavolgbaar geschetst. Maar het meest bekend zal Huib Drion wel blijven vanwege zijn prachtige geschriften, zoals Denken zonder diploma (1986, met de beroemde analyse van Proust) en Intellectuelen en democratie. In de laatstgenoemde Cleveringa-herdenking (1967) stelt de auteur dat de eigen verantwoordelijkheid van de intellectuelen tegenover de democratie ligt in de fase vóór de ineenstorting, waarin het er om gaat het vertrouwen in de democratie levend te houden.

Deze column is eerder verschenen in Ars Aequi januari 2021.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *