De koopman van Venetië

Er is een hele bibliotheek vol geschreven over het recht uit de tijd van William Shakespeare. De geschriften van de grote schrijver staan zelf bol van juridische informatie. Dat houdt vermoedelijk verband met de levensloop van Shakespeare – zie hierover Paul Raffield, The Art of Law in Shakespeare, Oxford: Hart 2017, 312 p. Een van zijn meest beroemde passages is die uit de Koopman van Venetië. Bassanio wil indruk maken op zijn aanbedene, Portia. Daartoe leent hij geld van zijn vriend Antonio, die op zijn beurt geld leent van Shylock. Antonio kan het geld niet terugbetalen. Shylock maakt daarom aanspraak op het overeengekomen onderpand, een ‘pound of flesh’ te snijden uit het lichaam van Antonio. De vindingrijke rechter – Portia in vermomming – weet hier iets op. Als we het contract naar de letter interpreteren, dan staat er alleen iets over het vlees van Antonio. Van bloed wordt niet gerept: ‘This bond doth give thee here no jot of blood; The words expressly are “a pound of flesh”. Als Shylock ook maar één druppel bloed van Antonio verspilt, maakt hij zich schuldig aan overtreding van de Venetiaanse strafwet, waarop de meest rigoureuze straffen staan.

De casus van de koopman van Venetië is een zaak die zo’n bekendheid heeft verworven, dat velen denken dat het een echte rechtszaak is. Dat is niet het geval, maar wel wordt er in menige rechtszaak aan gerefereerd. Een voorbeeld uit de vorige eeuw: in Beck v Szymanowski [1924] AC 43 verkoopt gedaagde aan eiser ‘200 yard reels’ katoen. Eiser komt erachter dat de geleverde rollen katoen niet de overeengekomen lengte hebben, maar 10% te kort zijn. Zijn eis lijkt te stranden op een reclamebeding dat inhoudt dat reclames binnen 14 dagen moeten worden ingediend. Maar ook hier weet de House of Lords wel raad mee: ‘The clause applies to the “goods delivered”. But […] the damages are claimed not in respect of the goods delivered but in respect of goods which were not delivered.’ Het reclamebeding is dus niet van toepassing.

Dit lijkt een goede remedie tegen oneerlijke contractsbedingen, maar is dat niet. Immers iedereen voelt op zijn klompen aan dat de verkoper na deze uitspraak zijn algemene verkoopvoorwaarden meteen zal aanpassen. Niettemin is deze contra-proferentem-regel vrij algemeen aanvaard en ook in ons BW – artikel 6:238 – terechtgekomen. En in de literatuur, zoals blijkt uit de dissertatie van Harriët Schelhaas, Het boetebeding in het Europese contractenrecht (diss. Utrecht), Deventer: Kluwer 2004, p. 1.

Deze column is verschenen in Ars Aequi februari 2019.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *