De kantharos van Stevensweert: een oud arrest om te koesteren

De afgelopen maanden maakte de Gelderse pers melding van financiële problemen waarvoor het ­Nijmeegse museum Het Valkhof zich geplaatst ziet. Het zou jammer zijn als een museale deconfiture ons zou beroven van de mogelijkheid om een van de meest opmerkelijke Romeinse museumstukken aldaar te bewonderen. Het gaat natuurlijk om de kantharos van Stevensweert. Deze wordt alom geprezen om de schoonheid van de edelsmeedkunst. Voor juristen gaat de bekendheid nog wat verder. De vondst leidde tot een arrest van de Hoge Raad en een hele bundel werd eraan gewijd. Vanwege de recente ontdekking door Jan Six van een onbekende Rembrandt – zie NRC Handelsblad van 15 mei 2018 – staat de dwaling bij verkoop van waardevolle antiquiteiten ook thans volop in de belangstelling. Zowel bij de kantharos als bij de Rembrandt rees de vraag of de koper of de veilingmeester niet gehouden was de verkoper op de hoedanigheid van het kunstwerk te wijzen. De casus van de kantharos is wellicht niet aan een ieder bekend; daarom, ontdaan van alle interessante omstandigheden, een beknopte schets. In 1943 vindt baggerarbeider Bongers in de Maas bij baggerwerkzaamheden een beker. Bongers verkoopt de beker aan Rulkens die de beker na zijn overlijden nalaat aan Schoonenberg. In 1949 vraagt deze laatste haar broer om de beker te verkopen. De broer verkoopt de beker op 9 februari 1950 voor ƒ 125 aan edelsmid Brom. Als Schoonenberg erachter komt dat de beker een onschatbare waarde heeft, vordert zij vernietiging van de koopovereenkomst op grond van dwaling. De Rechtbank Utrecht wijst de vordering toe, maar het Hof Amsterdam vernietigt dit vonnis. In cassatie blijft het hof-arrest in stand,

‘omdat naar redelijke, in het verkeer gangbare opvatting degene die een hem toebehorende zaak tegen een overeengekomen contraprestatie van de hand doet, daarmede de kans prijsgeeft dat de zaak achteraf zal blijken hoedanigheden te bezitten waarvan hij ten tijde van den verkoop geen vermoeden kon hebben.’

Nog twee overwegingen zijn van belang:

‘dat hierbij ook valt te bedenken, dat de ontdekking van de bijzondere hoedanigheid te danken kan zijn aan den koper, hetgeen in het onderhavige geval wel sterk spreekt, nu blijkens ’s-Hofs vaststelling de herkomst van den litigieuzen beker, welke dezen stempelt tot een in oudheidkundig opzicht uniek stuk, eerst door een speciale studie van den koper aan het licht is gekomen.’

Heeft de verkoper dan geen enkele kans om in het gelijk te worden gesteld? Jazeker, wel volgens deze overweging ten overvloede:

‘dat het bovenoverwogene niet uitsluit, dat in gevallen als het onderhavige vernietiging van de overeenkomst door nevenomstandigheden wordt gerechtvaardigd, waarbij in het bijzonder moet worden gedacht aan het geval dat de koper den verkoper omtrent de eigenschap der zaak had kunnen inlichten en daartoe, naar de eisen van de goede trouw, gehouden was, hoedanige nevenomstandigheden zich te dezen blijkens ’s-hofs arrest niet voordoen’.

Daarmee was de zaak niet geheel ten einde. Er verscheen een noot in de NJ, de Amsterdamse hoogleraar Santen wijdde er zijn afscheidsrede aan. En er verscheen onder redactie van Bekkers en Gommers een heuse bundel: De Kantharos. Over recht en onrecht in de rechtspleging (Deventer: Kluwer 1998, 142 p.). Daarin wordt ingegaan op de ongelukkige formulering van de cassatiemiddelen door een hierin niet bedreven advocaat. Lezenswaardig is de inleiding door de latere president van de Hoge Raad, Brord Davids. Met vrouw en dochters maakte die in 1982 een fietstocht van Haren bij Groningen naar Maastricht en terug. Bij het passeren van plaatsen waar zich een juridisch standaard­arrest had voorgedaan, stapte het sportieve vijftal van de fiets en kon vader Davids vertellen van de Zeijense nachtbraker (NJ 1962/86), de Gorsselse bomen (NJ 1961/433), de Lentse schutting (NJ 1937/639) en ook de kantharos van Stevensweert. Van die laatste plaats stuurden zij ansichtkaarten aan de president van de Utrechtse rechtbank Van Dijk en de Amsterdamse hoogleraar Santen met ‘groeten uit Stevensweert’.

Deze column is verschenen in Ars Aequi november 2018.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *