Pecunia olet: de Universiteit Utrecht en de walm van tabak

Het overkwam mij een jaar of twintig terug. Ik was betrokken bij de organisatie van een conferentie in Japan. Mijn Japanse mede-organisatoren kwamen met een heuglijk bericht. Er was door een Japanse zakenman een flinke gift toegezegd. Al onze financiële problemen waren hiermee opgelost. Er was één klein addertje. De zakenman had zijn fortuin bijeengegaard met illegaal gokken. Hoog beraad werd gevoerd, met de Nederlandse ambassadeur in Japan erbij. Twee meningen stonden recht tegenover elkaar. Pecunia non olet, zei het ene kamp: geld stinkt niet. Dat doet het wél, zeiden de anderen, zeker als het van misdrijf afkomstig is. Ten slotte besloten we de gift niet te aanvaarden. Wij vonden het onverantwoord dat een crimineel zou gaan pronken met onze conferentie en dat onze goede faam zou worden bezoedeld.

Aan deze geschiedenis moest ik denken bij lezing van een krantenbericht in NRC Handelsblad van donderdag 11 januari jl. Dat ging over de acceptatie van een subsidie van de tabaksindustrie door mijn Utrechtse collega John Vervaele en zijn team. Het geld is bestemd voor het verrichten van onderzoek, niet naar de (on)gezondheid van sigaretten of hun vervangers maar naar sigarettensmokkel. De kankerbestrijding reageerde furieus. Het Koningin Wilhelminafonds dreigde voortaan geen subsidie meer aan Utrechtse onderzoekers – welke ook – toe te kennen. Utrechtse hoogleraren als Hans Clevers, oud-president van de KNAW en thans onderzoeksdirecteur van het Prinses Maxima Centrum voor kinderoncologie, en toxicoloog Martin van den Berg vinden het heel dom van het universiteits­bestuur om subsidiëring van dit onderzoek toe te staan. De kwestie speelt niet alleen in Utrecht. Maar elders – Columbia, Harvard, University College London en andere universiteiten – is men verstandiger geweest dan in Utrecht en heeft men geen subsidie-aanvraag bij de tabaksindustrie ingediend.

Wat is er eigenlijk mis met onderzoek naar tabakssmokkel? In De Groene Amsterdammer van 8 september 2017 is er al uitvoerig over bericht. Vervaele doet sinds 1992 onderzoek naar regulering en handhaving van economisch en financieel strafrecht. Hij krijgt daarvoor financiering van NWO, ministeries en de EU. Maar voor onderzoek naar tabakssmokkel lukte dat niet. Toen kwam hij erachter dat tabaksfabrikant Philip Morris € 100 miljoen beschikbaar stelt voor onderzoek naar de bestrijding van illegale tabakshandel. Vervaeles aanvraag werd gehonoreerd. De faculteit ging akkoord, de universitaire integriteitscommissie ging akkoord, het college van bestuur ging – ook na de jongste commotie – akkoord. Iedereen blij? Nee, niet iedereen: Philip Morris wordt wel aangemerkt als een criminele organisatie, die eraan bijdraagt dat jaarlijks duizenden rokers door longkanker om het leven komen. Zo’n organisatie mag er niet van profiteren dat een universiteit als die van Utrecht voor haar tabaks­karretje wordt gespannen. Omgekeerd is het onjuist als onderzoekers zich met de walm van Marlboro gaan omgeven. Het lijkt goed de subsidie alsnog te weigeren. Beter ten halve gekeerd …

Naschrift
Eind goed, al goed. Deze column werd afgerond op 15 januari 2018. Twee dagen nadien maakte de Universiteit Utrecht bekend dat de subsidie van Philip Morris alsnog niet werd aanvaard. De universiteit zal het onderzoek van Vervaele nu zelf betalen. Dat onderzoek, daar is op zichzelf niets mis mee. De bezwaren golden alleen de financiering – zie ook de zaterdag-bijlage Sir Edmund van de Volkskrant van 20 januari 2018.

Deze column is verschenen in het Ars Aequi februarinummer 2018.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *