Het nationale budgetrecht en Europese integratie & Het budgetrecht van het Nederlands parlement in het licht van het Europees economisch bestuur

Boekbespreking. Het parlement heeft het budgetrecht, zo zegt artikel 105 Grondwet. De Staten-Generaal stellen de begroting vast en controleren nadien of de middelen verantwoord zijn besteed. Hierdoor heeft het parlement grip op alle onderdelen van het regeringsbeleid. Een parlementair ‘moederrecht’ dus, dat sinds grofweg 1840 een wezenskenmerk is van ons democratisch staatsbestel.

Helaas is de praktijk weerbarstiger dan het papier. In de laatste paar decennia hebben Europese ontwikkelingen het budgetrecht meer en meer van zijn tanden ontdaan. De Europese Monetaire Unie, het ten tijde van de crisis ingevoerde Europees Stabilisatie Mechanisme en nog enkele Europese regelgevingsinstrumenten meer maken dat de nationale­ parlementen er lang niet altijd aan te pas komen wanneer nationale gelden worden uitgegeven. Formeel hebben die parlementen nog wel iets te zeggen, maar materieel hebben ze niet zelden te slikken wat op Europees niveau is besloten. De Tweede Kamer kan wel roepen dat er ‘geen cent naar Griekenland gaat’, maar het zijn de regeringsleiders in de Europese Raad die daarover bij gekwalificeerde meerderheid besluiten. De Tweede Kamer kan wel meer geld willen vrijmaken voor ouderenzorg, maar slechts voor zover de Europese begrotingsnormen dat toelaten. We leven kortom onder een Europees economisch bestuur waarvan de democratische legitimatie hiaten vertoont. Niet alleen de nationale parlementen hebben dikwijls geen wezenlijke invloed, maar ook het Europees Parlement mist op economisch terrein beslissingsmacht.

Hoe kan het budgetrecht weer inhoud krijgen, gezien deze Europese ontwikkelingen? Poppelaars en Diamant kiezen verschillende oplossingen en vullen elkaar daarom goed aan. Het Leidse proefschrift van Dia­mant mondt uit in aanbevelingen die beogen het democratisch tekort op Europees niveau te verhelpen. Diamant speelt met de gedachte van een ‘Euro­zoneparlement’, maar zoekt het vergroten van de betrokkenheid van de nationale parlementen vooral in het stroomlijnen van procedures. De parlementen moeten in de gelegenheid worden gesteld eerder in het besluitvormingsproces hun invloed te doen gelden, zodat hun inbreng er daadwerkelijk toe kan doen. De Nijmeegse dissertatie van Poppelaars zoekt de oplossing daarentegen meer op nationaal niveau. Kijkend naar de Duitse praktijk bepleit zij de verankering van een materieel budgetrecht. De wet zou moeten bepalen dat de Staten-­Generaal met ieder besluit moeten instemmen dat zijn ‘algehele budgettaire verantwoordelijkheid raakt’. Deze – ook volgens Poppe­laars – noodzakelijkerwijs vage bepaling moet veiligstellen dat de Staten-Generaal invloed hebben op wezenlijke finan­ciële beslissingen, zelfs als die in Europa worden genomen. Als Karlsruhe kan blaffen, dan kan Den Haag het ook! (KvV)

S.P. Poppelaars
Het nationale budgetrecht en Europese integratie

Diss. RU, Serie Staat en Recht 36, Deventer: Wolters Kluwer 2018, xvi + 511 p., € 65

M. Diamant
Het budgetrecht van het Nederlands parlement in het licht van het Europees economisch bestuur
Diss. UL, Deventer: Wolters Kluwer 2017, xv + 371 p., € 55

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *